Anders

ActueelForensisch

Al vanaf de basisschool weet hij dat hij anders is. Hij wordt nooit uitgenodigd op verjaardagsfeestjes en als de juf een grapje maakt, lacht de hele klas behalve hij. Als hij ouder wordt maken de kinderen grapjes over hem. Ze doen hem na en roepen ‘stomme autist’. Hij is een buitenbeentje en het voelt constant als ‘allen tegen één’.

Vanaf dat hij vier jaar oud is zoekt zijn moeder naar hulp voor hem, zodat hij zich blij en rustig kan voelen zoals hij zo graag wil. En naar hulp voor haarzelf, om met zijn buien en behoeftes om te gaan en zelf nog overeind te kunnen blijven staan. Er volgen weerbaarheidsklasjes voor hem, videotrainingen voor samen en praatgroepen voor haar. Maar zijn driftbuien worden erger. Zijn angst en verdriet kan enkel via boosheid zijn lijf uit, de wereld in. En hij wordt steeds sterker.

Naar school gaan lukt niet meer. Thuis wonen ook niet. Vier jaar lang gaat hij van groep naar groep. Bij onduidelijkheid knalt hij er uit. Als iets vandaag wel mag en morgen niet, krijgt hij kortsluiting in zijn hoofd. De aanwas van een grote horde ZZP’ers, ieder met andere regels en grenzen, helpt niet bepaald. School lukt niet meer. Dat vraagt teveel van hem en triggert teveel oude pijn.

Hij ontmoet jongeren bij wie hij wél aansluiting vindt. Op straat is hij geen buitenbeentje, daar hoort iedereen er bij. Met zijn boosheid is hij een aanwinst voor de knokploeg van ieder die zijn eigen handen liever niet vuil maakt. Zijn zwakte wordt zijn kracht. Hij wordt gezien.

De trauma’s vervaagt hij steeds vaker met een wolk wiet in zijn hoofd. De boosheid is dan soms even weg en slapen lukt weer. Blowen wordt het schild tussen hem en die grote boze wereld, vol verwachtingen waar hij niet aan kan voldoen en emoties die hij niet wil voelen.

Thuis slaat hij de boel kort en klein. Op de dagbesteding is geen stoel meer heel. Door het blowen bouwt hij in rap tempo een straatschuld op die hij niet kan inlossen, want hij heeft geen cent te makken. Agressie, verslaving, criminaliteit, ASS en ADHD, zegt zijn dossier. Hij kan nergens terecht.

Vandaag zit hij tegenover me in de politiecel. Zijn moeder ligt in het ziekenhuis. Bont en blauw en met meer botbreuken dan je lief is. Ze had een grapje gemaakt dat hij niet snapte. Hij dacht dat ze hem belachelijk maakte en toen hij dat zei, ontkende ze dat. “Er knapte iets”, zegt hij. Hij had dit ook niet gewild. Hij had zich zo voorgenomen het écht niet te doen. Maar het lukt niet.

De zorg die hij nodig heeft is er niet. In ieder geval niet morgen en ook niet volgende week. Naar huis kan hij niet. De crisisgroep kent hem, maar kan hem niet aan. En het is daar zo onrustig op dit moment dat hij zelf ook wel weet dat hij daar ‘parra’ wordt. Hij wil niet nog iemand pijn doen.

Morgen staat hij voor de rechter. Die weet ook wel dat deze jongen meer nodig heeft dan dat we hem als land tot nu toe hebben geboden. Recht doen in een situatie vol onrecht, ga er maar aan staan. We willen geen kinderen in het strafrecht als dat niet echt nodig is. Die rechter niet, ik niet, niemand niet. Maar morgen is er geen plan, hoe graag ik dat ook wil.

Morgen gaat hij naar de enige plek die hem nu direct duidelijkheid en structuur kan geven en die zowel hem als de wereld om hem heen kan beschermen. Morgen gaat hij naar de jeugdgevangenis. Hij snapt het, zegt hij gelaten, “maar het voelt weer als allen tegen één”.

 

 

Deel dit artikel:

Uitgelichte afbeelding

Het contact met jongeren en de gezinnen om hen heen vind ik het mooiste stukje van mijn vak. Die vijf minuten in een gesprek waarin een norse puber – die mij nauwelijks kent en die niet zit te wachten op mij – toch ineens de deur een stukje open zet en me echt toelaat. Goud.
linkedin

Terug naar boven