Soms moet je het gewoon zeggen

ForensischGast artikelen

Daar zit je dan, tegenover me, samen met je ouders. Een bonk van een jongen, 16 jaar oud en met de bouw van een werkende jongvolwassene. Je hebt twee pv’s (processen verbaal) waarvoor je je binnenkort bij de kinderrechter moet verantwoorden. Het oudste pv is inmiddels bijna 2 jaar geleden, het ‘nieuwste’ bijna een jaar. Je aandeel in beide zaken is aanwezig, maar je bent ook al bezig geweest met het rechtzetten van dingen.

Je ouders hebben het vooral over de onrechtvaardigheid dat je je nu nog moet verantwoorden, terwijl de mededaders dit nooit hebben hoeven doen. En dat júllie degenen waren die het voortouw hebben genomen in het oplossen van de situatie. Jij onderbreekt je ouders meerdere keren en zegt dat je nou eenmaal stommigheden hebt begaan en dat je daar een straf voor verdient.

Even later ga ik apart met je in gesprek. Je bent geen jongen die de standaard paden bewandeld. School is niks voor je, dat gaat steeds mis. Nu werk je in je vaders eenmansbedrijf en dat gaat goed. Hoe langer je erover vertelt, hoe meer je gaat stralen. Over het werk, maar ook over de band met je vader die hierdoor is gegroeid. Voorheen ging je altijd naar je moeder als je ergens mee zat. Maar sinds je je vader beter leert kennen, bespreken jullie veel. Je vertelt me hoe dankbaar je bent voor je beide ouders en je broer en wat ze allemaal voor je hebben gedaan en betekenen.

Als ik het over je halfbroer heb (wat hij is), corrigeer je me, hij is een echte broer voor je. Ook al is hij jaren ouder, hij heeft je altijd geholpen, pestkoppen verjaagd en je kan altijd bij hem terecht. Over je vader vertel je dat je zo veel van hem geleerd hebt. Hij laat je veel zelf doen en uitproberen en krijgt zijn vertrouwen. Je moeder is een warme persoonlijkheid en praat veel met je over je gevoelens en gedachtes. Je benadrukt nog meerdere malen hoe dankbaar je ze bent voor alles en krijgt tranen in je ogen.

Ik vraag je of je ze dat ook wel eens vertelt. Je valt stil. “Nee, eigenlijk niet”, zeg je. “Maar dat weten ze wel, hoor.”

Ik vraag of jullie thuis wel eens tegen elkaar zeggen dat je van de ander houdt. “Nee, eigenlijk ook niet..” Eigenlijk zou je dat best tegen ze willen zeggen. Maar je bent bang voor hun reactie.

Ik vraag je wat kan er gebeuren als je het wel vertelt. “Tja.. weet ik niet. Ik ben bang dat ze het raar vinden. Dat soort dingen doen we nooit.”

Ik leg je uit dat ik het heel knap vind hoe je over je gevoelens kan praten, dat dit echt een kracht is. En dat ik je hoor vertellen dat je heel veel geleerd heb van je ouders en je broer, maar dat jij ze ook iets kan leren. Namelijk, zeggen dat je van de ander houdt. Je weet nooit wanneer het te laat is en niet meer kan. Even val je stil. “Ja… dat heb ik me ook vaak bedacht. Maar toch doe ik het op de een of andere manier niet. Ik denk dat ik het ooit wel een keer doe…”

En dan besluit ik: “Ik daag je uit. Binnen een week ga jij ze vertellen dat je van ze houdt. Ik beloof je. Je krijgt er geen spijt van. Hoe gaaf is het als jij ze iets kan leren nadat ze jou zoveel geleerd hebben?” Hij begint zenuwachtig te lachen. “Ja, daar heb je wel een punt.”

Ik leg uit dat hij natuurlijk zelf moet weten of hij het doet, maar dat ik denk dat het verrassend kan uitpakken. Aan het einde van het gesprek zegt hij uit zichzelf “Ja, ik denk wel dat ik het ga doen.” Ik glimlach. “Kijk maar.”

Twee weken later bel ik hem op voor het strafadvies en conceptrapport. We bespreken de uitkomsten. Aan het eind besluit ik het toch te vragen. “Nou ben ik toch nieuwsgierig.. Heb je je ouders en je broer nog verteld dat je van ze houdt?” Hij begint hard te lachen. “Jazeker!”

“En? Hoe reageerden ze?” “Ze reageerden heel goed. Ik heb het nu al meerdere keren gezegd en ze zeggen het nu ook terug.” Ik hoor hem stralen.

Deel dit artikel:

Uitgelichte afbeelding

Laura werkt inmiddels ruim 15 jaar bij de Raad voor de Kinderbescherming en doet zowel civiele- als strafzaken. Hierin vindt ze het vooral leuk om met pubers in gesprek te gaan.

Terug naar boven