Joris deel 2

ForensischPersoonlijk

Het is de week voor Kerstmis en er heerst een gezellige chaos op kantoor. Te midden van alle versiering zit ik met mijn jas aan te wachten op een telefoontje van Lieke, de Officier van Justitie. Gisteren hebben we al voorbesproken dat Joris vandaag wordt opgepakt, voor een delict van vlak voor zijn achttiende. In alle vroegte wordt hij van zijn bed gelicht en naar het bureau gebracht. Ik heb mijn afspraken van die ochtend verzet en alles ingesteld op een bezoekje aan het politiebureau. Om half tien gaat mijn telefoon. “Gelukt? Issie onderweg?” vraag ik meteen als ik opneem. Ik spring op uit mijn stoel en doe ondertussen een graai naar mijn laptoptas. Even blijft het stil aan de andere kant van de lijn. “Ga even zitten…” begint Lieke. Langzaam zak ik terug op mijn stoel en stil luister ik naar wat ze me vertelt.

De politie stond vanmorgen zoals gepland in alle vroegte bij Joris aan de deur om hem mee te nemen. Joris lag echter niet in bed, maar was de hele nacht in touw geweest en had flink wat drugs gebruikt. Zodra ze op het bureau aan kwamen, ging hij out en kwam hij niet meer bij. Op het moment dat ik het nieuws hoor, ligt Joris al een uur buiten bewustzijn op de intensive care.

Zodra Lieke ophangt bel ik meteen de Jeugdreclasseerder van Joris, die ook al op de hoogte is gebracht. Antje gaat ook al langere tijd met Joris mee en is net zo betrokken bij hem als ik. Ze heeft net nog met de vader van Joris gesproken, maar die zit aan de andere kant van het land en kan zo snel niet komen. Zijn moeder is overleden en meer betrokken familie heeft hij eigenlijk niet. We kunnen het niet verdragen dat Joris helemaal alleen in het ziekenhuis ligt en besluiten om zo snel mogelijk naar hem toe te gaan.

Met tranen in onze ogen zitten Antje en ik even later stilletjes naast elkaar in de auto. Ik ben bang voor wat we aan gaan treffen en ik verbijt mijn tranen, terwijl mijn gedachten af gaan naar ‘wat als’ en ‘hadden we maar’. Diep verzonken in onze eigen gedachten rijden we naar het ziekenhuis.

Ik kan het niet laten om te denken dat, als alles goed was gelopen, Joris nu ergens ver weg in een afkickkliniek zat. Het beoogde traject in het buitenland klonk prachtig, maar de uitvoering bleek wat meer voeten in de aarde te hebben. De begeleider van de verslavingszorg moest hem aanmelden, maar Joris had daar een nieuwe hulpverlener en daar wilde hij niet heen. Binnen enkele weken gebruikte hij weer volop en hij kwam vaak niet naar zijn afspraken om zo de urinecontroles te vermijden. Eigenlijk had hij toen alweer terug naar de jeugdgevangenis gemoeten, maar het duurt een tijdje voordat dat in gang wordt gezet en we bleven hopen dat er snel een goed traject voor hem zou komen.

Maar nu blijkt dat Joris wordt verdacht van een eerder gepleegde gewapende overval en ligt hij ondertussen met een lijf vol drugs aan allerlei draadjes in het ziekenhuis. En hoe hard ik ook altijd vecht voor ‘mijn’ jongeren, ik weet niet hoe lang ik dat nog kan bij Joris. Die verslaving is zo hardnekkig en allesverslindend. Valt daar nog wel tegen te vechten? Terwijl we met snelle pas door de lange, witte gangen lopen, begin ik langzaamaan de hoop te verliezen.

In het ziekenhuis mogen we niet bij Joris in de buurt komen. Hoewel we bezorgd om hem zijn, zijn we geen familie. We zoeken een plekje en wachten, zonder precies te weten waarop. We hebben zo in ieder geval het gevoel dat we dicht bij hem zijn en dat hij niet alleen is.
Als na een tijdje zijn vader aan komt en de artsen hem vertellen dat we gewoon moeten afwachten, spreken we met zijn vader af dat hij ons op de hoogte houdt en verlaten we het ziekenhuis. Op kantoor wacht een stapel werk op me, maar ik kom tot niks.

Aan het einde van de middag horen we dat Joris weer bij bewustzijn is. Hij moet nog een uurtje blijven, maar gaat daarna onder begeleiding terug naar het politiebureau. Of er blijvende schade is, moet nog blijken. Er valt een last van me af, maar de bezorgdheid om Joris blijft.

De dag erna spreek ik Joris in de politiecel. Ik probeer een gesprek met hem te voeren, maar ik kan hem niet bereiken. Ik vertel hoe bezorgd iedereen gisteren was. Ik kijk hem recht aan als ik zeg dat ik echt bang was dat hij niet meer wakker zou worden. Joris vindt het allemaal maar overdreven. Hij weet heus wel hoeveel hij kan gebruiken en hij is er van overtuigd dat hij iedere keer gewoon weer wakker wordt. We moeten er niet zo moeilijk over doen, hij zoekt het zelf wel uit allemaal. Ik praat met een verdachte in een cel, maar het is geen gesprek tussen Joris en mij, niet zoals eerst. We zijn hem kwijt. Ik schrijf het rapport aan de rechtbank en adviseer om Joris voorlopig in de jeugdgevangenis te houden. Er moet eerst een heel goed plan liggen, voordat we het weer aandurven dat hij naar buiten gaat. Het is niet veilig voor de maatschappij, maar ook niet voor hem zelf.

Met barstende koppijn stap ik die avond de trein in. Ik weet niet meer wat we nog met Joris aan moeten. En of het nog zin heeft. En toch wil ik zo graag in hem blijven geloven. Als ik thuis kom en de lichten aan doe, schittert de kerstboom pontificaal in het midden van de kamer. In mijn hoofd ontstaat een idee en langzaam komt er een glimlach op mijn vermoeide gezicht. Juist in deze tijd van het jaar is geloof en hoop zo ontzettend belangrijk. Niet opgeven. Hopen. Wensen. Verbinden. Ik pak een pen en een kerstkaart uit de kast en schrijf de naam van Joris en het adres van de jeugdgevangenis op de envelop. “Veel succes, moed en kracht in het nieuwe jaar. Maak er wat van, ik geloof in je!” Ik voel me alweer iets beter als ik een postzegel plak, mijn jas weer aan trek en met mijn envelopje vol hoop naar de brievenbus loop.

Deel dit artikel:

Uitgelichte afbeelding

Het contact met jongeren en de gezinnen om hen heen vind ik het mooiste stukje van mijn vak. Die vijf minuten in een gesprek waarin een norse puber – die mij nauwelijks kent en die niet zit te wachten op mij – toch ineens de deur een stukje open zet en me echt toelaat. Goud.
linkedin

Terug naar boven